Bybele Beginsels Studie 6: God En Onheil God En Onheil | Die Duiwel En Satan | Duiwels | Inset (Toordery, Wat Het In Eden Gebeur?, Lucifer, Die Versoekinge Van Jesus, Oorlog In Die Hemel) | Vrae |
6.3 Demonen6.3 DEMONEN De vorige twee delen hebben duidelijk gemaakt waarom wij niet geloven
dat de duivel of satan een persoonlike wezen of monster kan zijn. Als
wij aanvaarden dat zo een wezen niet bestaat, dan volgt het toch dat demonen,
die gezien worden als de dienaren van de duivel, ook niet bestaan. Vele
mensen denken dat God ons al de goede dingen in het leven geeft, terwijl
de duivel en zijn demonen voor de slechte dingen zorgen, en de goede dingen
van God wegnemen. De Bijbel leert duidelijk dat God de bron van alle kracht
is (zie studie 6.1), en dat Hij verantwoordelijk is voor zowel de goede
als de slechte dingen in ons leven:- " . . . want onheil is van de HERE neergedaald tot de poort van Jeruzalem" (Micha 1:12). " Wordt de bazuin in een stad geblazen, zonder dat de inwoners opschrikken? Geschiedt er een ramp in een stad, zonder dat de HERE die bewerkt?"(Amos 3:6). Wanneer wij dan beproefd worden, moeten wij aanvaarden dat het van God komt en niet de schuld aan een duivel geven. Job was een man die vele van de goede dingen waarmee God hem gezegend had, verloren heeft, maar toch zei hij niet: : "Deze demoon heeft alles die God mij gegeven heeft, weggenomen." Neen, luister naar zijn woorden : "De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des HEREN zij geloofd! " (Job 1:21). "Zouden wij het goede van God aannemen, en het kwade niet?" (Job 2:10). Als wij eenmaal begrijpen dat alle dingen van God zijn, dan kunnen wij wanneer wij problemen in ons leven hebben, aan God bidden om hen weg te nemen. Als dat niet gebeurt, dan kunnen wij er zeker van zijn dat Hij met die problemen onze karakters wil ontwikkelen en dat op den duur die tot ons nut zullen zijn.- "En gij hebt de vermaning vergeten, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht de tuchtiging des Heren niet gering, en verslap niet, als gij door Hem bestraft wordt, want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here en Hij kastijdt iedere zoon die Hij aanneemt. Als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen. Want is er wel een zoon, die door zijn vader niet getuchtigd wordt? Blijft gij echter vrij van de tuchtiging, welke allen ondergaan hebben, dan zijt gij bastaards en geen zonen." (Hebreeers 12:5-8). God : de Bron van alle Kracht God is de bron van alle kracht :- “Is er een God buiten Mij? Er is geen andere Rots; Ik ken er geen." (Jesaja 44:8). ". . . de HERE de enige God is; er is geen ander behalve Hij." (Deuteronomium. 4:35). Zulke versen komen telkens weer in de Bijbel voor. Omdat God de enige god is en omdat Hij de bron van alle kracht is, is Hij een jaloerse God en herinnert Hij ons ook dikwijls hieraan. (Bijv. Exodus 20:5 ; Deuteronomium. 4:24). God wordt jaloers wanneer Zijn volk begint in andere goden te geloven, wanneer zij tegen Hem zeggen, "U bent een grote God, een machtige God, maar eigenlijk geloof ik dat er ander goden buiten U zijn, al zijn zij niet zo machtig als U." Het is hierom dat wij niet kunnen geloven, dat er behalve de ware God, demonen of een duivel bestaan. Het is precies de fout die Israel gemaakt heeft. Veel van het Oude Testament handelt over hoe Israel God mishaagd heeft door in andere goden te geloven. Wij zullen zien uit de Bijbel dat de 'demonen' waar mensen vandaag in geloven, niet anders zijn dan de valse goden waarin Israel geloofd heeft. Demonen zijn afgoden In 1 Korinthiers verklaart Paulus waarom Christenen niets met afgodaanbidding,
of geloof in zulke dingen, te doen moeten hebben. In Bijbelse tijden geloofden
mensen dat demonen, of duivelen, kleine goden waren die aanbeden konden
worden om te voorkomen dat problemen in hun leven kwamen. Zij hebben daarom
beelden van demonen gemaakt, die dezelfde als afgoden waren, en die dan
aanbeden. Verder bewijs dat mensen in de tijd van het Nieuwe Testament geloofd hebben dat demonen 'goden' waren, vinden wij in Handelingen 17:16-18; hier zien wij hoe Paulus in Athene gepredikt heeft, een stad 'vol afgodsbeelden', m.a.w. zij aanbeden vele verschillende afgoden . Nadat de mensen gehoord hebben hoe Paulus het Evangelie predikte, hebben zij gezegd, “Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden (demonen) te zijn” – want hij bracht het evangelie van Jezus en van de opstanding. Dus dachten zij dat "Jezus" en "de opstanding" nieuwe afgoden, of demonen, waren. Als u de rest van het hoofdstuk leest, ziet u hoe Paulus deze mensen de waarheid leert, en hoe hij verklaart dat God niet in hun afgoden of tempels woont. Goed onthouden- God is de enige bron van kracht. Als Hij niet in de demonen is, dan hebben de demonen geen kracht omdat er in het heelal geen ander bron van kracht is. Met andere woorden – zij bestaan niet. Oude Testament 'Demonen' waren Afgoden. In het Oude Testament is nog meer bewijs dat 'demonen' dezelfde als afgoden
zijn. In Deuteronomium 28:22,27-28, 59-61 wordt het volk Israel gewaarschuwd
dat een van de straffen voor de aanbidding van afgoden, krankzinnigheid
of geestesverstoring zou zijn. Dit verklaart het verband tussen demonen
en geestesziekten in het Nieuwe Testament. Maar er moet wel verstaan worden
dat de taal van demonen verband houdt met ziekte, en niet met zonde. Wij
lezen niet dat Christus demonen van afgunst, moord enz. uitgedreven heeft.
Er moet ook op gelet worden dat de Bijbel van mensen spreekt die een duivel
of kwaal hebben, en niet dat demonen die ziekten veroorzaakt hebben. Het
is opvallend dat de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta)
het woord 'daimonion' voor afgoden in Deuteronomium 32:17 en Psalm 106:37
gebruikt; het is ook het woord dat als 'demoon' in het Nieuwe Testament
vertaald wordt. Psalm 106:36-39 beschrijft Israel haar fouten en vergelijkt
de afgoden van Kanaan met demonen:-"zij (Israel) dienden hun afgoden,
die hen tot een valstrik werden. Zij offerden hun zonen en hun dochters
aan de boze geesten; ook vergoten zij onschuldig bloed, het bloed van
hun zonen en dochters, die zij offerden aan de afgoden van Kanaan, zodat
het land door bloedschuld werd ontwijd. Zij verontreinigden zich door
hun werken, pleegden overspel door hun daden.” Wij zien dus hoe God demonen beschrijft als afgoden, gruwelelen en ijdelheden– dingen waar je tevergeefs in gelooft, die geen bestaan hebben. Om in demonen te geloven duidt op een gebrek aan geloof in God. Het is niet makkelijk om te geloven dat God alles in het leven brengt, zowel het goede als het slechte. Het is makkelijker om te denken dat de slechte dingen van iemand anders komen, want zodra wij zeggen dat zij van God afkomstig zijn, moeten wij geloven dat God ze zal wegnemen of dat zij uiteindelijk tot ons nut zullen zijn. Nieuwe Testament Demonen Maar, kunt u zich afvragen, "Wat te doen dan met al die passages in het Nieuwe Testament die zo duidelijk over demonen praten?" Een ding moeten wij goed begrijpen: de Bijbel kan zichzelf niet tegenspreken, het is het Woord van de Almachtige God. Als ons duidelijk verteld wordt, dat het God is die onze problemen brengt of toelaat, en dat Hij de bron van alle kracht is, dan kan de Bijbel niet terzelfde tijd ons zeggen dat demonen of geesten – kleine goden die tegen God staan – deze dingen over ons brengen. Het is veelzeggend dat het woord 'demonen' maar vier keer in het Oude Testament voorkomt, en telkens afgodaanbidding beschrijft; het kom echter vele keren in het Nieuwe Testament voor. De reden hiervoor, stellen wij voor, is dat, in de tijd toen het Evangelie geschreven was, het de taalgebruik was om enige ziekte die niet te verklaren was, aan demonen toen te schrijven. Als demonen werkelijk bestaan, en verantwoordelijk voor onze ziekten en problemen zijn, dan zouden wij meer over hen in het Oude Testament gelezen hebben. Maar wij lezen helemaal niets daarover in deze kontext. Demonen in het Nieuwe Testament Om te zeggen dat demonen uit iemand verdreven waren, is om te zeggen
dat dat persoon van een geestelijke kwaal genezen werd, of van een ziekte
die zij in die tijd niet konden verstaan. Mensen in de eerste eeuw na
Christus, waren geneigd om alles die zij niet konden verstaan aan denkbeeldige
wezens, die zij' demonen' noemden, de schuld te geven. Omdat geestelijke
ziekten moeilijk te verstaan waren als gevolg van een gebrek aan medische
kennis, hebben zij van zulke lijdenden gesproken als ' door een boze geest
(duivel) bezeten.'. In Oudtestamentische tijden, verwees de uitdrukking
‘duivelen’ naar een knellende geestestoestand (Richteren 9:23 ; 1 Samuel
16:14 ; 18:10). In de tijd van het Nieuwe Testament , wanneer men sprak
van iemand ‘door een boze geest/ duivel bezeten', bedoelden zij personen
die aan geestelijke ziekten geleden hebben. Het verband tussen boze geesten
en ziekten kan gezien worden in het volgende:"Toen het nu avond werd,
bracht men vele bezetenen tot Hem (Jezus); en Hij dreef de geesten uit
met zijn woord en die ernstig ongesteld waren genas Hij allen, opdat vervuld
zou worden, hetgeen gesproken werd door de profeet Jesaja (in het Oude
Testament), toen hij zeide: Dus zijn menselijke zwakheden en ziekten dezelfde als om door ' demonen' of ' boze geesten' bezeten te zijn. Mensen hebben gedacht dat Jezus waanzinnig was, en hebben dit verklaard door te zeggen dat Hij een duivel had – "Hij is bezeten en waanzinnig" (Johannes 10:20 ; 7:19,20 ; 8:52). Zij geloofden dus dat krankzinnigheid door demonen veroorzaakt werd. Genezing van Ziekten. Wanneer een "bezetene” genezen werd, wordt gezegd dat hij nu 'goed bij zijn verstand' was – Markus 5:15 ; Lukas 8:35. Dit impliceert dat om van “demonen bezeten te zijn" een ander manier van zeggen was dat iemand geestelijk verstoord was, m.a.w. niet bij zijn gezond verstand. Degenen die door "demonen bezeten waren" werden door Jezus “genezen”– Mattheus. 4:24 ; 12:22 ; 17:18. Weer eens met de implikatie dat, om van een duivel bezeten te zijn, gewoon een ander manier was om een ziekte te beschrijven. In Lucas 10:9 heeft Jezus aan zijn 70 discipelen opdracht gegeven om uit te gaan en "de zieken (te) genezen", wat zij toen gedaan hebben. Zij zijn teruggekeerd en zeiden, "ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam" (vers 17). Nog een keer worden boze geesten (demonen) en ziekten gelijkgesteld. Soms hebben de discipelen mensen genezen in de naam van Jezus en hier hebben wij een voorbeeld ervan (zie ook Handelingen 3:6 ; 9:34). De taalgebruik van de tijd. Zo zien wij dat in het Nieuwe Testament het de taalgebruik van de tijd was om van iemand te praten als (van demonen of boze geesten) “bezeten" te zijn als hij geestelijk ziek was, of een kwaal had die niemand kon verstaan. In die tijd was het het Romeinse en Griekse geloof, dat demonen in bezit van mensen waren, en dus krankzinnigheid veroverzaakt hebben. "Christenen" die geloven in het bestaan van demonen, zeggen in feite dat dit heidens geloof helemaal juist was. De Bijbel is geschreven in taal die mensen kunnen verstaan. Omdat het de taal van de dag gebruikt, betekent dat niet dat de discipelen of Jezus, in demonen geloofd hebben. Wij hebben in het Nederlands de uitdrukking "van de maan geplaagd" (het woord ‘maanziek’?) wanneer wij van iemand praten die een geestelijke afwijking heeft. Maar het betekent niet dat wij geloven dat krankzinnigheid door de maan veroverzaakt wordt. Wanneer deze woorden neergeschreven zouden zijn en over 2000 jaar herlezen
worden – als Jezus nog niet terug zou zijn– zouden mensen kunnen denken
dat wij geloofd hebben dat de maan krankzinnigheid veroorzaakt. Maar zij
zouden het bij het verkeerde eind hebben, omdat wij gewoon de taal van
de dag gebruiken, zoals Jezus 2000 jaar geleden gedaan heeft. Het is duidelijk
dat Jezus Christus niet op 25 december geboren is; toch gebruikt de schrijver
de term Kerstfeest wanneer van die dag gesproken wordt, alhoewel ik niet
geloof dat wij die dag als herdenking van de geboorte van Christus moeten
houden. Er was een mythe in de tijd van Ezechiel dat het land Israel verantwoordelijk
was voor de tegenspoed van de mensen erin. Het was onjuist, en toch wanneer
God met Israel redeneert, gebruikt Hij het idee dat toen populair was,
" Zo zegt de Here HERE: Omdat men van u zegt: een mensenverslinder
zijt gij, (een land) dat zijn volk van kinderen berooft, daarom zult gij
geen mensen meer verslinden . . . , luidt het woord van de Here HERE"
(Ezechiel 36:13,14). Aangezien de Bijbel door God geinspireerd is, is het onmogelijk dat de
Bijbel slechts de heidense invloeden weergeeft, die in de tijd waarin
het geschreven was, in omloop waren. Het moet zijn dat God bewust naar
dat eigentijds geloof verwezen heeft, om te laten zien dat HIJ de uiteindelijke
bron van kracht is; HIJ het is, die de ' zeemonster' beheert, zodat het
ZIJN wil doet. God heeft dus het fundamentele fout in het geloof van deze
mensen rechtgezet, namelijk dat er machten aan het werk waren in de wereld
die niet onder Gods beheer waren, en die derhalve bij implicering, machten
van onheil waren. Maar in dit geval gaat de Bijbel niet uit zijn pad(?)
om de dwaasheid van zo een geloof, dat er een enorm zeemonster in de zee
schuilt, af te kraken. Wij hebben gezien dat wij onze eigen taal ook zo kunnen gebruiken. De Bijbel doet dit om het soort basis- waarheden die wij in Studies 6.1 en 6.2 naar gekeken hebben, te bevestigen – dat God almachtig is; dat Hij verantwoordelijk voor onze beproevingen is; dat de zonde van binnen ons komt. Wij moeten aanvaarden dat de Bijbel taal gebruikt die naar vals geloof verwijst, maar dat het gedaan wordt om te wijzen dat Yahweh de enige ware God is, ver boven de onbeduidende meningen van de mens. Met dit in gedachte, is het verbazend hoeveel voorbeelden van de taal
van de dag in het Nieuwe Testament gebruikt worden zonder gecorrigerd
te worden. Hier zijn een paar voorbeelden :- In Handelingen 16:16 lezen wij de woorden van Lucas, onder inspiratie:
" een zekere slavin, die een waarzeggende geest had." Hij zegt
niet: "terloops, het meisje heeft niet echt het vermogen om de toekomst
te voorspellen …". Evenzo zeggen de Evangelieen niet dat Jezus "demonen
uitgedreven heeft, maar die, terloops, niet werkelijk bestaan"; het
is alleen de taal van die tijd voor ziekten. In Lucas 5:32 zegt Jezus tegen de zondige Joden: "Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen …" Wat hij bedoelde was, "Ik ben niet gekomen diegenen te roepen, die geloven dat zij rechtvaardig zijn.” Jezus heeft met hen op hun eigen vlak gesproken, al heeft hij, technisch gesproken, taal gebruikt die onjuist was. In Lucas 19:20-23 zien wij hoe Jezus de onjuiste woorden van de een-talent man in de gelijkenis gebruikt, om met hem te redeneren, toch korrigeert hij de verkeerde woorden van die man niet. De Bijbel spreekt dikwijls van de zon die "opkomt" en "ondergaat"; alhoewel het niet wetenschappelijk correct is. Zo ook wordt van ziekten gesproken als "demonen", maar het is technisch "verkeerd" taalgebruik. Handelingen 5:3 vertelt hoe Ananias de Heilige Geest bedrogen heeft – iets dat eigenlijk onmogelijk is. In de Bijbel zijn er vele voorbeelden van taalgebruik, dat toen het geschreven
was, verstaanbaar was maar dat voor ons nu vreemd klinkt. B.v. "huid
voor huid" in Job 2:4 verwijst naar het gebruik in die tijd om in
vellen met dezelfde waarde te handelen. Of in Deuteronomium. 23:18 wordt
een mannelijke prostituee een hond genoemd (hondengeld). Ook de taalgebruik
van demonen valt in deze categorie. Paulus heeft Griekse dichters aangehaald, om mensen die in datgene dat de dichters geleerd hebben geloofden, te verbijsteren (Handelingen 17:28). Wat wij hier voorstellen wordt samengevat in de reaktie van Paulus toen hij een altaar gezien heeft voor de aanbidding van "een onbekende God", d.w.z. een of anderen heidense god die zou bestaan hebben, maar die de mensen van Athene voorbijgezien hadden. Eerder dan hen op de dwaasheid van hun bijgeloof in te gaan, vertelde hij van de enige ware God, die zij niet gekend hebben (Handelingen 17:22,23). Efeziers 2:2 spreekt van "de overste van de macht der lucht." Dit zinspeelt duidelijk op het mythologische begrip van Zoroaster – iets waarin Paulus z’n lezers eerder geloofd hebben. Paulus zegt dat zij vroeger gewandeld hebben "overeenkomstig de overste van de macht der lucht." In dezelfde vers definieert hij dit als "de geest (denkwijze, houding) die . . . werkzaam is" in de natuurlike mens. Eerst hebben zij in het heidense concept van een hemelse geest-overste geloofd; nu geeft Paulus aan dat de macht waaronder zij vroeger leefden, hun eigen zondig verstand was. Zo wordt naar het heidense idee verwezen en van gesproken, zonder om het specifiek te bestraffen, terwijl de waarheid over de zonde aangetoond wordt. Handelingen 28:3-6 vertelt hoe een dodelijke slang zich Paulus vast aan zijn hand gebeten heeft. De omstanders hebben besloten dat Paulus een moordenaar was "die de wraakgodin niet wil laten leven." Zij hebben de situatie helemaal verkeerd begrepen. Maar Paulus heeft hen niet in detail uitgelegd hoe het in elkaar zat; in plaats ervan heeft hij een wonder gedaan en de slang afgeschud zonder dat er hem iets overkwam. De wonderen van Jezus hebben de verkeerde zienswijze van de mensen, bv. over demonen, blootgesteld, zonder om in zoveel woorden hen te corrigeren. Zo maakten de Joden in Lucas 5:21 twee verkeerde stellingen: dat Jezus godslastering sprak, en dat alleen God zonden kon vergeven. Jezus heeft hen niet met woorden gecorrigeerd; hij heeft eerder een wonderwerk gedaan die de valsheid van hun stellingen bevestigd heeft. Jezus geloofde duidelijk eerder in daden dan in woorden. Hij heeft zelden valse ideeen ronduit aan de kaak gesteld, zo heeft hij bijvoorbeeld de Wet van Moses niet veroordeeld omdat die geen zaligheid kon aanbieden. Maar hij heeft door zijn daden, bijvoorbeeld door op de Sabbat te genezen, aangetoond wat de Waarheid was. Toen hij de verkeerde beschuldiging kreeg, dat hij een Samaritaan was, heeft Jezus het niet ontkend (Johannes 8:48,49 - vgl.4:7-9) al was zijn Joods zijn, als de nazaat van Abraham, noodzakelijk voor Gods plan van zaligheid (Johannes 4:22). Zelfs toen de Joden de verkeerde gevolgtrekking (expres!) gemaakt hebben, dat Jezus "Zich met God gelijkstelde" (Johannes 5:18), heeft hij het niet uitdrukkelijk ontkend; hij heeft eerder krachtig geredeneerd dat zijn wonderen aangewezen hebben, dat hij een man was die namens God gehandeld heeft, en dus was hij NIET aan God gelijk. Op dezelfde wijze hebben de wonderen van Jezus aangetoond, dat om in demonen te geloven, verkeerd was. Toen Christus de verlamde bij het bad Betesda genezen heeft, heeft Hij de dwaasheid laten zien van de Joodse mythe, dat een engel op bepaalde tijd het water van het bad bewogen heeft en zodoende genezende eigenschappen eraan gegeven heeft. Deze mythe wordt vermeld zonder dat de waarheid ervan direkt ontkend wordt; het wonder zelf brengt de valsheid ervan aan het licht (Johannes 5:4). 2 Petrus 2:4 spreekt van zondige mensen die naar Tartarus (dit wordt in vele weergaven als 'hel' vertaald) gaan. Tartarus was een denkbeeldige plek in de onderwereld; toch zet Petrus deze mening niet recht, maar gebruikt het eerder als een symbool van algehele vernietiging en straf voor de zonde. Christus heeft het woord Gehenna op gelijke wijze gebruikt (zie Studie 4:9). Veroorzaken Demonen werkelijk Ziekten ? Iedereen die gelooft dat demonen bestaan moet aan zichzelf de vraag stellen
: "Wanneer ik ziek ben, wordt dit door demonen veroorzaakt?"
Als u denkt dat de verwijzingen naar demonen in het Nieuwe Testament over
geesten spreken, die rond gaan om kwaad te doen, dan moet u "ja"
zeggen. In dat geval, hoe kunt u het feit verklaren, dat vele ziekten
die het gevolg van demonen zouden zijn, nu door medische drugs genezen
of beheerst kunnen worden? Malaria is het klassieke voorbeeld. De meeste
mensen in Afrika hebben tot voor kort geloofd dat malaria door demonen
veroorzaakt werd, maar wij weten dat malaria genezen kan worden door kinine
en ander medicijnen. Zegt u dan, dat als de demonen de kleine gele tabletjes
bij uw keel zien afgaan, zij bang worden en wegvliegen? Sommige ziektes
die Jezus genezen heeft, die beschreven worden als het gevolg van bezetenheid
door boze geesten, zijn geidentificeerd als vallende ziekte of klem –
en allebei kunnen zij nu door medicijnen genezen worden. Jezus heeft niet
in demonen geloofd, maar hij heeft 2000 jaar geleden de taal van de dag
gebruikt om zijn boodschap over te dragen. Opmerking vertaler: het volgende stuk over toverij heb ik niet in het Nederlands overgezet, omdat dit vooral een kwestie is voor mensen in Afrika. |