6.2 Die Duivel En Satan
Soms worden de oospronkelijke woorden van de Bijbelse tekst onvertaald
overgenomen (“Mammon” in Mattheus 6:24 is een voorbeeld uit het Aramees).
Het Hebreeuwse woord ‘satan’ is ook zo’n voorbeeld en betekent ‘tegenstander’,
terwijl ‘duivel’ is een vertaling van het Griekse woord ‘diabolos’ en
betekent een leugenaar, een vijand of een valse aanklager. Als wij geloven
dat Satan en de Duivel op een of ander wezen buiten ons aanduiden, die
verantwoordelijk is voor de zonde, dan moeten wij deze woorden, wanneer
wij hen in de Bijbel tegenkomen, op dit slechte wezen toepassen. Het Bijbelse
gebruik van deze woorden laat toch zien, dat zij als gewone bijvoegelijk
naamwoorden gebruikt kunnen worden, om gewone mensen te beschrijven. Dit
feit maakt het onmogelijk om te redeneren dat de woorden duivel en satan
in de Bijbel per se een boze persoon of wezen buiten ons moeten aanduiden.
Het woord ‘Satan’ in de Bijbel.
In 1 Koningen 11:14 staat: “En de HERE deed een tegenstander (hetzelfde
woord dat elders als “satan” vertaald wordt) tegen Salomo opstaan, de
Edomiet Hadad.” “ God deed nog een tegenstander tegen hem opstaan, Rezon…en
hij was een tegenstander (een satan) van Israel.” (1 Koningen 11:23,25).
De betekenis hier is niet dat God een bovennatuurlijk persoon of een engel
tegen Salomo als tegenstander deed opstaan; Hij gebruikte gewone mensen.
Nog een voorbeeld vinden wij in Mattheus 16:22-23. Petrus had geprobeerd
Jezus van Zijn reis naar Jeruzalem en het kruisdood te weerhouden. Doch
Jezus keerde Zich om en zeide tot Petrus: “Ga weg, achter Mij, satan….gij
zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen.” Dus werd
Petrus een satan genoemd. Het is overduidelijk dat Jezus hier tegen geen
engel of monster sprak, maar tegen Petrus.
Aangezien het woord ‘satan’ slechts een tegenstander betekent, kan een
goede mens, en ook God Zelf, een ‘satan’ genoemd worden. Op zich heeft
het woord ‘satan’ geen zondige bijbetekenis. Dat die er is, komt deels
door het feit dat onze eigen zondige natuur onze grootste ‘satan’ of tegenstander
is, deels door het algemene gebruik daarvan om iets aan te duiden die
met de zonde te maken heeft. God Zelf kan voor ons een satan zijn, of
door beproevingen in ons leven te brengen, of door ons te verhinderen
een slechte weg in te slaan. Maar het feit dat God een ‘satan’ genoemd
kan worden, betekent niet dat Hijzelf zondig is.
In de boeken van Samuel en Kronieken hebben wij parallele verslagen, net
als in de de vier evangelieen. Zij beschrijven dezelfde gebeurtenissen,
maar in andere woorden. In 2 Samuel 24:1 lezen wij: “De toorn des HEREN
ontbrandde weer tegen Israel; Hij zette David tegen hen op…”. Het parallele
verslag in 1 Kronieken 21:1 luidt: “Satan keerde zich tegen Israel en
zette David aan…” om het volk te tellen. In de ene passage is het God
die David aanzet, in de andere is het Satan. De enige conclusie is dat
God als een ‘satan’ of tegenstander voor David was. Hetzelfde gebeurde
bij Job. God bracht in zijn leven beproevingen, zodat Job over God zei;
“ Gij bestrijdt mij met uw sterke hand.” (Job 30:21); wat Job eigenlijk
bedoelde was, “ Gij bent voor mij een satan.”
Het woord ‘Duivel’ in de Bijbel.
Zo gaat het ook met het woord ‘duivel’. Jezus zei: “Heb Ik niet u twaalven
(discipelen) uitgekozen? En een van u is een duivel? Hij bedoelde Judas,
de zoon van Simon Iscariot.” (Johannes 6:70-71). Judas was een gewone,
sterfelijke mens. Jezus had het er niet over een persoonlijke wezen met
horens, of een zogenaamd ‘geestelijk wezen’. Het woord ‘duivel’ hier slaat
gewoon op een slechte mens. 1 Timotheus 3:11 geeft nog een voorbeeld.
De vrouwen van diakenen in de gemeente zouden geen “kwaadspreeksters”
moeten zijn; het oorspronkelike Grieks woord hier is ‘diabolos’, die elders
als ‘duivel’ vertaald wordt. (Zie ook Titus 2:3). Paulus heeft Timotheus
ook gewaarschuwd tegen “lasteraars” (duivels) in de laatste dagen. (2
Timotheus 3:1,3). Hij wil niet zeggen dat mensen in bovenmenselijke wezens
zullen veranderen, maar dat zij in toenemende mate slecht zullen worden.
Het zou nu duidelijk moeten zijn dat de woorden ‘duivel’ en ‘satan’ nog
op een gevallen engel, nog op een zondige wezen buiten ons, betrekking
hebben.
Zonde, Satan en de Duivel.
De woorden ‘satan’ en ‘duivel’ worden op figuurlijke wijze gebruikt om
de natuurlijke, zondige neigingen in ons, waarvan wij in Studie 6:1 gesproken
hebben, te beschrijven. Dezen vormen onze voornamelijke ‘satan’ of tegenstander.
Zij worden ook gepersonificeerd en als zodanig kan over hen gesproken
worden als de ‘duivel’- onze vijand, een lasteraar van de waarheid. Zo
is onze natuurlijke ‘mens’ de duivel in persoon. Het verband tussen de
duivel en onze slechte begeerten- de zonde in ons- wordt in een aantal
passages duidelijk gemaakt: “ Daar nu de kinderen (wij) aan bloed en vlees
deel hebben, heeft ook Hij (Jezus) op gelijke wijze daaraan deel gekregen,
opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel,
zou onttronen.” ( Hebreeen 2:14). Hier krijgt de duivel de verantwoordelijkheid
voor de dood. En toch is “het loon dat de zonde geeft de dood.” (Romeinen
6:23). Dus komen de zonde en de duivel met elkaar overeen. Op gelijke
wijze zegt Jakobus dat onze eigen begeerte ons tot zonde verleidt en daardoor
tot de dood ( Jacobus 1:14); maar Hebreeen 2:14 zegt dat de duivel de
dood brengt. Hetzelfde vers zegt dat Jezus onze natuur deelde om de duivel
te onttronen. Vergelijk dit met Romeinen 8:3: “God heeft, door zijn eigen
Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde,
de zonde veroordeeld in het vlees.” Hierin zien wij dat de duivel en de
zondige neigingen, die in onze menselijke natuur huizen, zo goed als hetzelfde
zijn. Het is van vitaal belang, dat wij begrijpen, dat Jezus op gelijke
wijze als wij, verzocht is geweest. Als wij de leer over de duivel verkeerd
begrijpen, kunnen wij de natuur en het werk van Jezus niet op de juiste
wijze waarderen. Slechts omdat Jezus onze menselijke natuur- de ‘duivel’
in Hem- deelde, kunnen wij de hoop van behoudenis hebben. ( Hebreeen 2:14-18;
4:15). Door de begeerten van zijn eigen natuur te overwinnen, de Bijbelse
duivel, was Jezus bij machte de duivel aan het kruis te onttronen. (Hebr.2:14).
“ Wie de zonde doet is uit de duivel” (I Johannes 3:8), want zonde is
het gevolg van het toegeven aan onze natuurlijke, kwade begeerten (Jakobus
1:14-15), die de Bijbel ‘de duivel’ noemt. “ Hiertoe is de Zoon van God
geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.” ( 1 Joh.3:8).
Als de duivel met onze kwade begeerten overeen komt, dan de werken van
die begeerten, d.w.z. hun gevolgen, moeten onze zonden zijn. Dit wordt
bevestigd in 1 Johannes 3:5: “ Hij (Jezus) geopenbaard is, opdat Hij de
zonden zou wegnemen.” “De zonden” en “de werken des duivels” komen dus
overeen. Nog een voorbeeld van dit verband tussen de duivel en onze zonden
vinden wij in Handelingen 5:3. Petrus zegt tegen Ananias: “ Waarom heeft
de satan uw hart vervuld?” Maar in vers 4 zegt hij, “ Hoe kondt gij aan
deze daad in uw hart plaats geven?” ( Het Grieks hier kan ook “bevruchten”
betekenen). Iets in ons hart bevruchten komt overeen met de satan ons
hart vervullen. Als wij een zondige gedachte of plan in ons hart bedenken,
dan begint dat binnen ons. Als een vrouw met een kind zwanger wordt, heeft
dat kind buiten haar geen bestaan; het begint binnen haar. Jakobus gebruikt
hetzelfde beeld om te beschrijven hoe onze begeerte bevrucht is om de
zonde te baren en daarna de dood. (Jakobus 1:14-15).
Personificatie.
Maar, zegt u, met alle redelijkheid: “Het spreekt toch alsof de duivel
een persoon is!” U hebt gelijk; Hebreeen 2:14 spreekt van “hem, die de
macht over de dood had, de duivel.” U hoeft niet veel in de Bijbel te
lezen om te ontdekken dat het vaak personificatie gebruikt- d.w.z. spreken
van een abstract idee alsof het een persoon is. Dus heeft Spreuken 9:1
het over een vrouw, die ‘Wijsheid’ heet en een huis bouwt; in Romeinen
6:23 wordt de zonde vergeleken met een betaalmeester, die het loon van
de dood uitbetaalt. (Dit wordt verder gediscusserd in Digression 5).
Onze duivel, de ‘diabolos’, vertegenwoordigt vaak onze slechte begeerten.
Maar ‘duivels zijn’ kan nooit abstract zijn; de slechte begeerten in des
mensen hart hebben geen bestaan dan in de mens; daarom wordt de ‘duivel’
gepersonificeerd. De zonde wordt vaak als een meester gepersonificeerd
(b.v. Romeinen 5:21; 6:6,17; 7:3). Het is dan begrijpelijk dat de ‘duivel’ook
gepersonificeerd wordt, aangezien de ‘duivel’ aan de zonde refereert.
Op gelijke wijze, Paulus zegt dat wij a.h.w. in ons vlees uit twee wezens
bestaan ( Romeinen 7:15-21): de mens van het vlees, ‘de duivel’, strijdt
tegen de mens van de Geest. Maar letterlijk zijn er geen twee wezens in
ons, die tegen elkaar vechten. Het zondige deel van onze natuur wordt
als “de boze” gepersonificeerd (Mattheus 6:13)- de Bijbelse duivel.
‘Duivel’ en ‘Satan’ in een politieke context.
Deze woorden ‘duivel’ en ‘satan’ worden ook gebruikt om de boze wereldorde
waarin wij leven te beschrijven. De sociale, politieke en kwasi-godsdienstige
hierarchieen van de mens worden ook onder het noemer van ‘de duivel’ gesproken.
In het Nieuwe Testament verwijzen vaak de termen ‘duivel’ en ‘satan’ naar
de politieke en sociale macht van de Joodse of Romeinse systemen. Zo lezen
wij in Openbaring 2:10 dat de duivel sommige gelovigen in de gevangenis
zou werpen; maar het waren de Romeinse autoriteiten in Smyrna die dat
deden. In hetzelfde context lezen wij dat de gemeente te Pergamos zich
bevond waar de troon van satan was (Openb.2:12-13). D.w.z. dat er in het
Romeinse bestuurscentrum van Pergamum er ook een groep gelovigen was.
Zou Satan, als hij echt bestaat, persoonlijk een troon in Pergamos hebben?
Individuele zonde wordt beschreven als een overtreding van Gods wet (1
Johannes 3:4). Maar de zonde, collectief uitgedrukt als een politieke
en sociale macht tegen God, is veel krachtiger dan individueen; het is
deze collectieve macht, die soms als een machtige wezen- de duivel- gepersonificeerd
wordt. In deze zin noemen Iran en andere Islamietische machten de Verenigde
Staten “de grote Satan”; d.w.z. hun grote tegenstander, in politieke en
sociale termen. Dit laat zien hoe de woorden ‘duivel’ en ‘satan’ in de
Bijbel vaak gebruikt worden.
Ten slotte, het is waarschijnlijk waar dat, met dit onderwerp meer dan
welke ook, het van groot belang is, dat ons begrip op een evenwichtige
beschouwing van de hele Bijbel gebaseerd wordt. Dit liever dan grote dogma’s
opbouwen, die op een paar versen berusten en schijnen de algemene opvattingen
over de duivel te steunen. Lees Studie 6:1 en 2 weer eens zorgvuldig en
met gebed. Het is onze overtuiging dat deze uitleg de enige redelijke
verklaring is van alle passages over de duivel en satan. Deze woorden
kunnen als gewone bijvoegelijke naamwoorden gebruikt worden, of in sommige
plaatsen doelen zij op de zonde, die binnen een ieder van ons is. Enkele
van de meest misverstane passages, die als steun voor de populaire ideeen
hierover geciteerd worden, worden in de bijbehorende Digressions van deze
studie behandeld.
Degenen die problemen met onze conclusies hebben zouden zich moeten afvragen:
(1) Wordt de zonde gepersonificeerd? Duidelijk, ja!
(2) Is het juist dat ‘satan’ slechts als bijvoegelijk naamwoord gebruikt
kan worden? Ja.
Waarom is het dan onmogelijk geacht om te accepteren dat de zonde als
onze vijand/ satan gepersonificeerd wordt? De wereld wordt vaak gepersonificeerd
door Johannes in zijn brieven en zijn Evangelie; wat is een beter titel
voor deze personificatie dan ‘satan’ of ‘de duivel’? |