Bybele Beginsels
Study 9: Die Oorwinning Van Jesus
Die Oorwinning Van Jesus | Die Bloed Van Jesus | 'N Offerande Vir Ons En Homself | Jesus As Ons Verteenwoordiger | Jesus En Die Wet Van Moses | Die Sabbat | Inset (Die Kruis, Was Jesus Op Die 25ste Desember Gebore?) | Vrae

9.2 HET BLOED VAN JEZUS

In het Nieuwe Testament wordt zeer vaak vermeld dat we door het bloed van Jezus Christus gerechtvaardigd en behouden worden (bv. 1 Johannes 1:7; Openbaring 5:9; 12:11; Romeinen 5:9). Om de betekenis van Jezus’ bloed te beseffen moeten we het volgende Bijbelse beginsel begrijpen: "de ziel van alle vlees is het bloed" (Leviticus 17:14). Zonder bloed kan een lichaam niet leven; het bloed is daarom het symbool voor het leven. Dit verduidelijkt hoe gepast de woorden van Christus zijn in Johannes 6:53: "tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf."

Zonde heeft de dood tot gevolg (Romeinen 6:23), dat wil zeggen een uitgieten van bloed, dat leven in zich draagt. Om deze reden was het een gebod voor de Israelieten om bloed te vergieten, als ze hadden gezondigd, om hen er aan te herinneren dat zonde de dood tot gevolg heeft. "En nagenoeg alles wordt volgens de wet (van Mozes) met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving" (Hebreeen 9:22). Dit is de reden waarom Adam en Eva’s bedekking van hun naaktheid met vijgebladeren in de tuin van Eden onaanvaardbaar was in Gods ogen. In plaats daarvan heeft God een lam geslacht om hen van vellen te voorzien en hun zonde te bedekken (Genesis 3:7, 21). Evenzo werd Abel’s dierlijke offer aanvaard, terwijl Kain’s offer van de “vruchten der aarde” niet werd aanvaard. Abel besefte dat er zonder bloedvergieten geen vergeving en aanvaarbare toenadering tot God mogelijk is (Genesis 4:3-5).

Deze gebeurtenissen wijzen vooruit naar het grote belang van het bloed van Christus. Ook het Pascha-voorschrift dat aangaf dat Gods volk het bloed van een geslacht lam aan hun deurkozijnen moesten strijken om van de dood gered te worden, verwees hier naar. Het bloed verwees naar het bloed van Christus waarmee wij onszelf moeten bedekken. In de tijd voor Christus moesten de Israelieten, volgens de wet van Mozes, dieren offeren voor de door hun begane zonden. Dit bloedvergieten diende echter alleen ter onderwijzing. Zonde moet onvermijdelijk met de dood van de zondaar bestraft worden (Romeinen 6:23). Het was niet mogelijk dat een mens een dier kon doden ter vervanging van zijn eigen verdiende dood of als plaatsvervanger van hemzelf. Het dier dat geofferd werd had geen waardering voor goed of kwaad en kon daarom de zondaar niet ten volle vertegenwoordigen: "want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen" (Hebreeen 10:4).

Nu ontstaat de vraag, waarom de Israelieten dieren moesten offeren als ze gezondigd hadden. Paulus vat de verschillende antwoorden op deze vraag samen in Galaten 3:24: „De wet is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden." De dieren die zij als offers voor de zonde doodden, moesten gaaf zijn, zonder gebrek (Leviticus 1:3,10; Exodus 12:5). Ze wezen vooruit naar Christus, “een onberispelijk en vlekkeloos lam” (1 Petrus 1:19). Het bloed van deze dieren vertegenwoordigden dus het bloed van Christus. De dieren waren als offers voor de zonde geaccepteerd, in zoverre ze vooruitwezen naar Christus’ volmaakte offer. Op grond hiervan kon God de zonden van zijn volk, die voor Christus’ tijd begaan werden, vergeven. Zij dood geschiedde „… om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, …" (Hebreeen 9:15), met andere woorden, onder de wet van Mozes (Hebreeen 8:5-9). Alle offers die onder de wet werden geofferd wezen vooruit naar Christus, het perfekte zondoffer, die door zijn offer de zonde heeft weggedaan (Hebreeen 9:26; 13:11,12; Romeinen 8:3 vergelijk met 2 Korintiers 5:21).

We hebben in paragraaf 7.3 uitgelegd hoe het hele Oude Testament en vooral de wet van Mozes vooruit wees naar Christus. Onder deze wet kon God benaderd worden door de hogepriester. De hogepriester was onder het oude verbond de middelaar tussen God en de mensen, zoals Christus dat is onder het nieuwe verbond (Hebreeen 9:15). "Want de wet stelt als hogepriester mensen, die met zwakheid behept zijn, maar het plechtige woord van de eed, die na de wet kwam, stelt de Zoon, die in eeuwigheid volmaakt is" (Hebreeen 7:28). Omdat de hogepriesters zelf zondaars waren, waren zij niet in staat om mensen een ware vergeving te schenken. De dieren die zij offerden waren geen echte vertegenwoordigers van de zondaars. Hiervoor was een volmaakt mens nodig, die in alle opzichten de zondaars vertegenwoordigde en een aanvaarbaar zondoffer kon zijn waarmee de mensen zich konden vereenzelvigen. Zo was er ook een volmaakte hogepriester nodig, die met de zondaars kon meevoelen, omdat hij net als hen verzocht geweest was (Hebreeen 2:14-18).

Jezus voldoet volkomen aan deze voorwaarden. „Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven" (Hebreeen 7:26). Hij behoeft niet steeds voor zijn eigen zonden te offeren, terwijl hij ook niet meer onderworpen is aan de dood (Hebreeen 7:23,27). In de Schrift wordt over Christus als onze hogepriester opgemerkt: "Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar hij altijd leeft om voor God te pleiten" (Hebreeen 7:25).

Omdat hij onze menselijke natuur had kan hij als ideale priester voor ons optreden: "Hij kan tegemoetkomend zijn jegens de onwetenden en dwalenden, daar hij ook zelf met zwakheid omvangen is" (Hebreeen 5:2). Dit herinnert ons aan de stelling in Hebreeen 2:14: "Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen"

Zoals de joodse hogepriesters alleen maar in dienst stonden van Gods volk Israel, zo is Christus slechts de hogeprieser voor het geestelijke Israel – diegene, die in Christus gedoopt zijn, nadat ze het ware evangelie hebben begrepen. Hij is “een grote priester over het huis Gods” (Hebreeen 10:21), dat bestaat uit alle mensen die zijn wedergeboren door de doop (1 Petrus 2:2-5) en de ware hoop van het evangelie aangenomen hebben (Hebreeen 3:6). Als we deze wonderbare zegeningen van Christus’ priesterschap hebben leren waarderen, zou dat ons moeten aanmoedigen om ons te laten dopen in zijn naam; alleen dan kan hij als bemiddelaar voor ons optreden.

Nadat wij in Christus gedoopt zijn zouden we gretig gebruik moeten maken van Christus’ priesterschap; het geeft ons bepaalde verantwoordelijkheden, die ons leven zouden moeten bepalen. "Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden" (Hebreeen 13:15). God laat Christus voor ons als hogepriester optreden, opdat wij God kunnen verheerlijken. We zouden daarom bestendig een beroep moeten doen op de toegang tot God door Christus om God te prijzen. Hebreeen 10:21-25 somt een aantal verantwoordelijkheden op die wij op ons hebben genomen ter willen van Christus, onze hogepriester. Nadat we nu "… een grote priester over het huis Gods hebben …"

1. "… laten wij toetreden (tot God) met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water". Als we de waarde van Christus’ priesterschap begrijpen, zouden we ons in Christus moeten laten dopen (“een lichaam, dat gewassen is”) en kwade gedachten, die tot een slecht geweten leiden, niet meer moeten toe laten.
2. "Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want hij, die beloofd heeft, is getrouw" (Hebreeen 10,23). We zouden niet moeten afwijken van de ware leer, waardoor wij de betekenis van Christus’ priesterschap hebben leren begrijpen.
3. "En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. Wij moeten onze eigen bijeenkomsten niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderenen" (Hebreeen 10,24-25). We zouden in liefde verbonden moeten zijn met diegenen die Christus’ priesterschap begrijpen en daar een beroep op doen. Deze verbondenheid wordt vooral ervaren tijdens de bijeenkomsten waar we het offer van Christus gezamelijk gedenken. (zie paragraaf 11.3.5)

Als we deze dingen leren begrijpen en waarderen kan dit ons het bescheiden vertrouwen geven dat we werkelijk behouden zullen worden, als we gedoopt zijn in Christus en in hem blijven: "Laten we daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen ter gelegener tijd" (Hebreeen 4:16).