Bybele Beginsels
Studie 6: God En Onheil
God En Onheil | Die Duiwel En Satan | Duiwels | Inset (Toordery, Wat Het In Eden Gebeur?, Lucifer, Die Versoekinge Van Jesus, Oorlog In Die Hemel) | Vrae

6.3 Demonen

6.3 DEMONEN

De vorige twee delen hebben duidelijk gemaakt waarom wij niet geloven dat de duivel of satan een persoonlike wezen of monster kan zijn. Als wij aanvaarden dat zo een wezen niet bestaat, dan volgt het toch dat demonen, die gezien worden als de dienaren van de duivel, ook niet bestaan. Vele mensen denken dat God ons al de goede dingen in het leven geeft, terwijl de duivel en zijn demonen voor de slechte dingen zorgen, en de goede dingen van God wegnemen. De Bijbel leert duidelijk dat God de bron van alle kracht is (zie studie 6.1), en dat Hij verantwoordelijk is voor zowel de goede als de slechte dingen in ons leven:-
"Ik ben de HERE, en er is geen ander.... die he licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep: Ik, de HERE, doe dit alles" (Jesaja 45:6,7).

" . . . want onheil is van de HERE neergedaald tot de poort van Jeruzalem" (Micha 1:12).

" Wordt de bazuin in een stad geblazen, zonder dat de inwoners opschrikken? Geschiedt er een ramp in een stad, zonder dat de HERE die bewerkt?"(Amos 3:6).

Wanneer wij dan beproefd worden, moeten wij aanvaarden dat het van God komt en niet de schuld aan een duivel geven. Job was een man die vele van de goede dingen waarmee God hem gezegend had, verloren heeft, maar toch zei hij niet: : "Deze demoon heeft alles die God mij gegeven heeft, weggenomen." Neen, luister naar zijn woorden :

"De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des HEREN zij geloofd! " (Job 1:21).

"Zouden wij het goede van God aannemen, en het kwade niet?" (Job 2:10).

Als wij eenmaal begrijpen dat alle dingen van God zijn, dan kunnen wij wanneer wij problemen in ons leven hebben, aan God bidden om hen weg te nemen. Als dat niet gebeurt, dan kunnen wij er zeker van zijn dat Hij met die problemen onze karakters wil ontwikkelen en dat op den duur die tot ons nut zullen zijn.- "En gij hebt de vermaning vergeten, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht de tuchtiging des Heren niet gering, en verslap niet, als gij door Hem bestraft wordt, want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here en Hij kastijdt iedere zoon die Hij aanneemt. Als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen. Want is er wel een zoon, die door zijn vader niet getuchtigd wordt? Blijft gij echter vrij van de tuchtiging, welke allen ondergaan hebben, dan zijt gij bastaards en geen zonen." (Hebreeers 12:5-8).

God : de Bron van alle Kracht

God is de bron van alle kracht :-
"Ik ben de HERE, en er is geen ander; buiten Mij is er geen God;" (Jesaja 45:5) (het Hebreeuwse woord voor "god" betekent "kracht")

“Is er een God buiten Mij? Er is geen andere Rots; Ik ken er geen." (Jesaja 44:8).

". . . de HERE de enige God is; er is geen ander behalve Hij." (Deuteronomium. 4:35).

Zulke versen komen telkens weer in de Bijbel voor. Omdat God de enige god is en omdat Hij de bron van alle kracht is, is Hij een jaloerse God en herinnert Hij ons ook dikwijls hieraan. (Bijv. Exodus 20:5 ; Deuteronomium. 4:24).

God wordt jaloers wanneer Zijn volk begint in andere goden te geloven, wanneer zij tegen Hem zeggen, "U bent een grote God, een machtige God, maar eigenlijk geloof ik dat er ander goden buiten U zijn, al zijn zij niet zo machtig als U." Het is hierom dat wij niet kunnen geloven, dat er behalve de ware God, demonen of een duivel bestaan. Het is precies de fout die Israel gemaakt heeft. Veel van het Oude Testament handelt over hoe Israel God mishaagd heeft door in andere goden te geloven. Wij zullen zien uit de Bijbel dat de 'demonen' waar mensen vandaag in geloven, niet anders zijn dan de valse goden waarin Israel geloofd heeft.

Demonen zijn afgoden

In 1 Korinthiers verklaart Paulus waarom Christenen niets met afgodaanbidding, of geloof in zulke dingen, te doen moeten hebben. In Bijbelse tijden geloofden mensen dat demonen, of duivelen, kleine goden waren die aanbeden konden worden om te voorkomen dat problemen in hun leven kwamen. Zij hebben daarom beelden van demonen gemaakt, die dezelfde als afgoden waren, en die dan aanbeden.
Paulus zegt dat zij aan "boze geesten (afgoden) en niet aan God " geofferd hebben. (1 Korinthiers 10:20). De afgoden waren God niet, en omdat er maar een God is, volgt hieruit dat demonen geen echte kracht hebben, zij zijn geen goden. Dit punt wordt sterk beklemtoond in 1 Korinthiers 8:4:- “Wat nu het eten van offervlees betreft, wij weten, dat er geen afgod in de wereld bestaat en dat er geen God is dan Een.” Een afgod, of een boze geest, bestaat gewoon niet. Er is maar een ware God, of macht, in de wereld. Paulus vervolgt in versen 5 en 6:-"Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde – en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte –(net zoals mensen vandaag in vele verschillende soorten demonen of boze geesten geloven – een boze geest kan veroorzaken dat je je baan kwijtraakt, een ander dat jouw vrouw je verlaat, enz.) voor ons nochtans (de ware gelovigen) is er maar een God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en een Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem (de goede en de slechte, zoals wij in vorige verwijzingen gezien hebben)".

Verder bewijs dat mensen in de tijd van het Nieuwe Testament geloofd hebben dat demonen 'goden' waren, vinden wij in Handelingen 17:16-18; hier zien wij hoe Paulus in Athene gepredikt heeft, een stad 'vol afgodsbeelden', m.a.w. zij aanbeden vele verschillende afgoden . Nadat de mensen gehoord hebben hoe Paulus het Evangelie predikte, hebben zij gezegd, “Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden (demonen) te zijn” – want hij bracht het evangelie van Jezus en van de opstanding. Dus dachten zij dat "Jezus" en "de opstanding" nieuwe afgoden, of demonen, waren. Als u de rest van het hoofdstuk leest, ziet u hoe Paulus deze mensen de waarheid leert, en hoe hij verklaart dat God niet in hun afgoden of tempels woont. Goed onthouden- God is de enige bron van kracht. Als Hij niet in de demonen is, dan hebben de demonen geen kracht omdat er in het heelal geen ander bron van kracht is. Met andere woorden – zij bestaan niet.

Oude Testament 'Demonen' waren Afgoden.

In het Oude Testament is nog meer bewijs dat 'demonen' dezelfde als afgoden zijn. In Deuteronomium 28:22,27-28, 59-61 wordt het volk Israel gewaarschuwd dat een van de straffen voor de aanbidding van afgoden, krankzinnigheid of geestesverstoring zou zijn. Dit verklaart het verband tussen demonen en geestesziekten in het Nieuwe Testament. Maar er moet wel verstaan worden dat de taal van demonen verband houdt met ziekte, en niet met zonde. Wij lezen niet dat Christus demonen van afgunst, moord enz. uitgedreven heeft. Er moet ook op gelet worden dat de Bijbel van mensen spreekt die een duivel of kwaal hebben, en niet dat demonen die ziekten veroorzaakt hebben. Het is opvallend dat de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta) het woord 'daimonion' voor afgoden in Deuteronomium 32:17 en Psalm 106:37 gebruikt; het is ook het woord dat als 'demoon' in het Nieuwe Testament vertaald wordt. Psalm 106:36-39 beschrijft Israel haar fouten en vergelijkt de afgoden van Kanaan met demonen:-"zij (Israel) dienden hun afgoden, die hen tot een valstrik werden. Zij offerden hun zonen en hun dochters aan de boze geesten; ook vergoten zij onschuldig bloed, het bloed van hun zonen en dochters, die zij offerden aan de afgoden van Kanaan, zodat het land door bloedschuld werd ontwijd. Zij verontreinigden zich door hun werken, pleegden overspel door hun daden.”
Het is heel duidelijk dat demonen slechts een ander naam voor afgoden is. Hun aanbidding van demonen wordt door God beschreven als de aanbidding van "hun werken . . . hun daden," omdat geloof in demonen het gevolg was van menselijke verbeelding; de afgoden die zij gemaakt hebben, waren "hun werken." Mensen dus die vandaag in demonen geloven, geloven in dingen die door menselijke verbeelding geschapen zijn, liever dan wat God ons geleerd heeft. Deuteronomium 32:15-23 beschrijft hoe boos God wordt wanneer Zijn volk in demonen gelooft. Israel heeft"de rots van zijn heil geminacht. Zij verwikten Hem tot naijver door vreemde goden; met gruwelen krenkten zij Hem; zij offerden aan de duivelen, die geen goden zijn, aan goden, die zij niet hebben gekend. . . . voor welke uw vaderen niet gehuiverd hadden. . . . . Hij (God) zeide: Ik wil mijn aangezicht voor hen verbergen . . . want zij zijn een verkeerd geslacht , kinderen die geen trouw kennen. Zij verwekten Mij tot naijver door wat geen god is, zij krenkten Mij met hun ijdelheden . . . Ik zal rampen over hen ophopen."

Wij zien dus hoe God demonen beschrijft als afgoden, gruwelelen en ijdelheden– dingen waar je tevergeefs in gelooft, die geen bestaan hebben. Om in demonen te geloven duidt op een gebrek aan geloof in God. Het is niet makkelijk om te geloven dat God alles in het leven brengt, zowel het goede als het slechte. Het is makkelijker om te denken dat de slechte dingen van iemand anders komen, want zodra wij zeggen dat zij van God afkomstig zijn, moeten wij geloven dat God ze zal wegnemen of dat zij uiteindelijk tot ons nut zullen zijn.

Nieuwe Testament Demonen

Maar, kunt u zich afvragen, "Wat te doen dan met al die passages in het Nieuwe Testament die zo duidelijk over demonen praten?" Een ding moeten wij goed begrijpen: de Bijbel kan zichzelf niet tegenspreken, het is het Woord van de Almachtige God. Als ons duidelijk verteld wordt, dat het God is die onze problemen brengt of toelaat, en dat Hij de bron van alle kracht is, dan kan de Bijbel niet terzelfde tijd ons zeggen dat demonen of geesten – kleine goden die tegen God staan – deze dingen over ons brengen.

Het is veelzeggend dat het woord 'demonen' maar vier keer in het Oude Testament voorkomt, en telkens afgodaanbidding beschrijft; het kom echter vele keren in het Nieuwe Testament voor. De reden hiervoor, stellen wij voor, is dat, in de tijd toen het Evangelie geschreven was, het de taalgebruik was om enige ziekte die niet te verklaren was, aan demonen toen te schrijven. Als demonen werkelijk bestaan, en verantwoordelijk voor onze ziekten en problemen zijn, dan zouden wij meer over hen in het Oude Testament gelezen hebben. Maar wij lezen helemaal niets daarover in deze kontext.

Demonen in het Nieuwe Testament

Om te zeggen dat demonen uit iemand verdreven waren, is om te zeggen dat dat persoon van een geestelijke kwaal genezen werd, of van een ziekte die zij in die tijd niet konden verstaan. Mensen in de eerste eeuw na Christus, waren geneigd om alles die zij niet konden verstaan aan denkbeeldige wezens, die zij' demonen' noemden, de schuld te geven. Omdat geestelijke ziekten moeilijk te verstaan waren als gevolg van een gebrek aan medische kennis, hebben zij van zulke lijdenden gesproken als ' door een boze geest (duivel) bezeten.'. In Oudtestamentische tijden, verwees de uitdrukking ‘duivelen’ naar een knellende geestestoestand (Richteren 9:23 ; 1 Samuel 16:14 ; 18:10). In de tijd van het Nieuwe Testament , wanneer men sprak van iemand ‘door een boze geest/ duivel bezeten', bedoelden zij personen die aan geestelijke ziekten geleden hebben. Het verband tussen boze geesten en ziekten kan gezien worden in het volgende:"Toen het nu avond werd, bracht men vele bezetenen tot Hem (Jezus); en Hij dreef de geesten uit met zijn woord en die ernstig ongesteld waren genas Hij allen, opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken werd door de profeet Jesaja (in het Oude Testament), toen hij zeide:
Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij gedragen " (Mattheus 8:16,17).

Dus zijn menselijke zwakheden en ziekten dezelfde als om door ' demonen' of ' boze geesten' bezeten te zijn. Mensen hebben gedacht dat Jezus waanzinnig was, en hebben dit verklaard door te zeggen dat Hij een duivel had – "Hij is bezeten en waanzinnig" (Johannes 10:20 ; 7:19,20 ; 8:52). Zij geloofden dus dat krankzinnigheid door demonen veroorzaakt werd.

Genezing van Ziekten.

Wanneer een "bezetene” genezen werd, wordt gezegd dat hij nu 'goed bij zijn verstand' was – Markus 5:15 ; Lukas 8:35. Dit impliceert dat om van “demonen bezeten te zijn" een ander manier van zeggen was dat iemand geestelijk verstoord was, m.a.w. niet bij zijn gezond verstand.

Degenen die door "demonen bezeten waren" werden door Jezus “genezen”– Mattheus. 4:24 ; 12:22 ; 17:18. Weer eens met de implikatie dat, om van een duivel bezeten te zijn, gewoon een ander manier was om een ziekte te beschrijven. In Lucas 10:9 heeft Jezus aan zijn 70 discipelen opdracht gegeven om uit te gaan en "de zieken (te) genezen", wat zij toen gedaan hebben. Zij zijn teruggekeerd en zeiden, "ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam" (vers 17). Nog een keer worden boze geesten (demonen) en ziekten gelijkgesteld. Soms hebben de discipelen mensen genezen in de naam van Jezus en hier hebben wij een voorbeeld ervan (zie ook Handelingen 3:6 ; 9:34).

De taalgebruik van de tijd.

Zo zien wij dat in het Nieuwe Testament het de taalgebruik van de tijd was om van iemand te praten als (van demonen of boze geesten) “bezeten" te zijn als hij geestelijk ziek was, of een kwaal had die niemand kon verstaan. In die tijd was het het Romeinse en Griekse geloof, dat demonen in bezit van mensen waren, en dus krankzinnigheid veroverzaakt hebben. "Christenen" die geloven in het bestaan van demonen, zeggen in feite dat dit heidens geloof helemaal juist was. De Bijbel is geschreven in taal die mensen kunnen verstaan. Omdat het de taal van de dag gebruikt, betekent dat niet dat de discipelen of Jezus, in demonen geloofd hebben. Wij hebben in het Nederlands de uitdrukking "van de maan geplaagd" (het woord ‘maanziek’?) wanneer wij van iemand praten die een geestelijke afwijking heeft. Maar het betekent niet dat wij geloven dat krankzinnigheid door de maan veroverzaakt wordt.

Wanneer deze woorden neergeschreven zouden zijn en over 2000 jaar herlezen worden – als Jezus nog niet terug zou zijn– zouden mensen kunnen denken dat wij geloofd hebben dat de maan krankzinnigheid veroorzaakt. Maar zij zouden het bij het verkeerde eind hebben, omdat wij gewoon de taal van de dag gebruiken, zoals Jezus 2000 jaar geleden gedaan heeft. Het is duidelijk dat Jezus Christus niet op 25 december geboren is; toch gebruikt de schrijver de term Kerstfeest wanneer van die dag gesproken wordt, alhoewel ik niet geloof dat wij die dag als herdenking van de geboorte van Christus moeten houden.
De namen van de dagen van de week zijn van heidense afgodsaanbidding afkomstig – bv. "zondag" betekent "de dag die opgedragen wordt om de zon te aanbidden"; "Zaterdag" was de dag waarop de planeet Saturnus moest aanbeden worden; maandag voor de maan, enz. Door deze namen te gebruiken wil niet zeggen dat wij in het heidense geloof delen van de mensen die onze huidige taal oorspronkelijk ontworpen hebben. Toen Daniel z’n naam veranderd werd naar Beltesassar, een naam die naar een heidense god verwees, noemde de geinspireerde Schrift in Daniel 4:19 hem bij deze nieuwe naam , zonder om erop te wijzen dat dit woord verband houdt met vals denken. Wij spreken van "de Paus" om een persoon te identificeren, al denken wij dat het verkeerd is om te geloven dat hij werkelijk een 'paus' of vader is (Mattheus 23:9).

Er was een mythe in de tijd van Ezechiel dat het land Israel verantwoordelijk was voor de tegenspoed van de mensen erin. Het was onjuist, en toch wanneer God met Israel redeneert, gebruikt Hij het idee dat toen populair was, " Zo zegt de Here HERE: Omdat men van u zegt: een mensenverslinder zijt gij, (een land) dat zijn volk van kinderen berooft, daarom zult gij geen mensen meer verslinden . . . , luidt het woord van de Here HERE" (Ezechiel 36:13,14).
Er was een algemene heidens geloof dat de zee een groot monster was dat de aarde zou willen verzwelgen. Ofschoon dit duidelijk onjuist is, gebruikt de Bijbel dikwijls dit beeld om zijn oorspronkelijke lezers te helpen om het voorgestelde idee te begrijpen : Job 7:12; Jeremia 5:22 ; Psalm 89:10 ; Habakkuk 3:10. Assyrische mythologie heeft dit opstandig zeemonster de naam Rahab gegeven; en dit is precies de naam die in Jesaja 51: 9 aan de Egyptische zeemonster gegeven is.

Aangezien de Bijbel door God geinspireerd is, is het onmogelijk dat de Bijbel slechts de heidense invloeden weergeeft, die in de tijd waarin het geschreven was, in omloop waren. Het moet zijn dat God bewust naar dat eigentijds geloof verwezen heeft, om te laten zien dat HIJ de uiteindelijke bron van kracht is; HIJ het is, die de ' zeemonster' beheert, zodat het ZIJN wil doet. God heeft dus het fundamentele fout in het geloof van deze mensen rechtgezet, namelijk dat er machten aan het werk waren in de wereld die niet onder Gods beheer waren, en die derhalve bij implicering, machten van onheil waren. Maar in dit geval gaat de Bijbel niet uit zijn pad(?) om de dwaasheid van zo een geloof, dat er een enorm zeemonster in de zee schuilt, af te kraken.
Nog een voorbeeld. In Job 26:13 wordt van een slang gesproken, en wordt waarschijnlijk verwezen naar het heidense geloof van die tijd, dat bliksem en stormwolken manifestaties van een enorme slang waren. Er wordt niet geprobeerd om de dwaasheid van deze ideeen bloot te stellen, en ook niet om een wetenschappelijke verklaring ervan te geven. Het punt wordt echter gemaakt dat GOD deze dingen beheert. De houding van Christus tegenover het geloof in demonen was identiek; zijn wonderen hebben duidelijk bewezen dat de kracht van God absoluut en volledig was, en niet door het bijgeloof van die tijd te begrensen.
Mensen die geloven dat Nieuwe Testamentische verwijzingen naar ‘demonen’ bewijs leveren dat zulke wezens werkelijk bestaan, moeten dan ook geloven in een zeemonster en dat bliksem eigenlijk een grote slang is. Dit is een sterk punt dat wij maken; er moet erkend worden dat de Bijbel gebruik maakt van de taal van de tijd waarin het geschreven was, zonder noodzakelijk de achterliggende ideeen te aanvaarden die de basis van die taalgebruik vormen.

Wij hebben gezien dat wij onze eigen taal ook zo kunnen gebruiken. De Bijbel doet dit om het soort basis- waarheden die wij in Studies 6.1 en 6.2 naar gekeken hebben, te bevestigen – dat God almachtig is; dat Hij verantwoordelijk voor onze beproevingen is; dat de zonde van binnen ons komt. Wij moeten aanvaarden dat de Bijbel taal gebruikt die naar vals geloof verwijst, maar dat het gedaan wordt om te wijzen dat Yahweh de enige ware God is, ver boven de onbeduidende meningen van de mens.

Met dit in gedachte, is het verbazend hoeveel voorbeelden van de taal van de dag in het Nieuwe Testament gebruikt worden zonder gecorrigerd te worden. Hier zijn een paar voorbeelden :-
De Farizeeers hebben Jezus ervan beschuldigd dat hij door de kracht van een valse god met de naam Beelzebul wonderen deed. Jezus zeide:"En indien Ik door Beelzebul de boze geesten uitdrijf, door wie doen uw zonen het dan?" (Mattheus. 12:27) . 2 Koningen 1:2 zegt duidelijk dat Beelzebul een valse god van de Filistijnen was. Jezus heeft niet gezegd: "Kijk maar, 2 Koningen 1:2 zegt dat Beelzebul een valse god was, dus jullie beschuldiging kan niet waar zijn."
Neen, hij heeft gesproken alsof Beelzebul werkelijk bestaan heeft, want hij wilde dat zijn boodschap tot zijn gehoor door zou dringen. Zo heeft Jezus op dezelfde manier gesproken van demonen uitdrijven – hij bleef niet zeggen:"eigenlijk bestaan zij niet", hij heeft het Evangelie gewoonlijk in de taal van de dag verkondigd.

In Handelingen 16:16 lezen wij de woorden van Lucas, onder inspiratie: " een zekere slavin, die een waarzeggende geest had." Hij zegt niet: "terloops, het meisje heeft niet echt het vermogen om de toekomst te voorspellen …". Evenzo zeggen de Evangelieen niet dat Jezus "demonen uitgedreven heeft, maar die, terloops, niet werkelijk bestaan"; het is alleen de taal van die tijd voor ziekten.
Opmerking vertaler: de argumentatie van de schrijver hier over Python lijkt wat ingewikkeld.

In Lucas 5:32 zegt Jezus tegen de zondige Joden: "Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen …" Wat hij bedoelde was, "Ik ben niet gekomen diegenen te roepen, die geloven dat zij rechtvaardig zijn.” Jezus heeft met hen op hun eigen vlak gesproken, al heeft hij, technisch gesproken, taal gebruikt die onjuist was. In Lucas 19:20-23 zien wij hoe Jezus de onjuiste woorden van de een-talent man in de gelijkenis gebruikt, om met hem te redeneren, toch korrigeert hij de verkeerde woorden van die man niet.

De Bijbel spreekt dikwijls van de zon die "opkomt" en "ondergaat"; alhoewel het niet wetenschappelijk correct is. Zo ook wordt van ziekten gesproken als "demonen", maar het is technisch "verkeerd" taalgebruik. Handelingen 5:3 vertelt hoe Ananias de Heilige Geest bedrogen heeft – iets dat eigenlijk onmogelijk is.

In de Bijbel zijn er vele voorbeelden van taalgebruik, dat toen het geschreven was, verstaanbaar was maar dat voor ons nu vreemd klinkt. B.v. "huid voor huid" in Job 2:4 verwijst naar het gebruik in die tijd om in vellen met dezelfde waarde te handelen. Of in Deuteronomium. 23:18 wordt een mannelijke prostituee een hond genoemd (hondengeld). Ook de taalgebruik van demonen valt in deze categorie.
De Joden in de tijd van Jezus dachten dat zij rechtvaardig waren omdat zij de nakomelingen van Abraham waren. Jezus sprak hen dus toe als “de rechtvaardigen”, en zeide:”Ik weet, dat gij Abrahams nageslacht zijt”( Johannes 8:37). Toch geloofde Hij niet dat zij rechtvaardig waren, want keer op keer moest Hij hen berispen en in zijn redenering in Johannes 8:39-44 toonde hij duidelijk aan, dat zij niet kinderen van Abraham waren.
Dus heeft Jezus het verkeerd geloof van mensen op het oog aanvaard, zonder het onmiddelijk te weerspreken, maar dan om de waarheid aan te tonen. Wij hebben aangewezen dat dat ook de benadering van God was wanneer Hij de gangbare heidense ideeen in de tijd van het Oude Testament behandeld heeft. De houding van Christus tegenover demonen in de Nieuwe Testamentische tijd was dezelfde; Zijn door God gegeven wonderen hebben het heel duidelijk gemaakt dat ziekten door God veroorzaakt waren, en geen andere macht, aangezien dat het God was die de macht bezat om ze te genezen.

Paulus heeft Griekse dichters aangehaald, om mensen die in datgene dat de dichters geleerd hebben geloofden, te verbijsteren (Handelingen 17:28). Wat wij hier voorstellen wordt samengevat in de reaktie van Paulus toen hij een altaar gezien heeft voor de aanbidding van "een onbekende God", d.w.z. een of anderen heidense god die zou bestaan hebben, maar die de mensen van Athene voorbijgezien hadden. Eerder dan hen op de dwaasheid van hun bijgeloof in te gaan, vertelde hij van de enige ware God, die zij niet gekend hebben (Handelingen 17:22,23).

Efeziers 2:2 spreekt van "de overste van de macht der lucht." Dit zinspeelt duidelijk op het mythologische begrip van Zoroaster – iets waarin Paulus z’n lezers eerder geloofd hebben. Paulus zegt dat zij vroeger gewandeld hebben "overeenkomstig de overste van de macht der lucht." In dezelfde vers definieert hij dit als "de geest (denkwijze, houding) die . . . werkzaam is" in de natuurlike mens. Eerst hebben zij in het heidense concept van een hemelse geest-overste geloofd; nu geeft Paulus aan dat de macht waaronder zij vroeger leefden, hun eigen zondig verstand was. Zo wordt naar het heidense idee verwezen en van gesproken, zonder om het specifiek te bestraffen, terwijl de waarheid over de zonde aangetoond wordt.

Handelingen 28:3-6 vertelt hoe een dodelijke slang zich Paulus vast aan zijn hand gebeten heeft. De omstanders hebben besloten dat Paulus een moordenaar was "die de wraakgodin niet wil laten leven." Zij hebben de situatie helemaal verkeerd begrepen. Maar Paulus heeft hen niet in detail uitgelegd hoe het in elkaar zat; in plaats ervan heeft hij een wonder gedaan en de slang afgeschud zonder dat er hem iets overkwam.

De wonderen van Jezus hebben de verkeerde zienswijze van de mensen, bv. over demonen, blootgesteld, zonder om in zoveel woorden hen te corrigeren. Zo maakten de Joden in Lucas 5:21 twee verkeerde stellingen: dat Jezus godslastering sprak, en dat alleen God zonden kon vergeven. Jezus heeft hen niet met woorden gecorrigeerd; hij heeft eerder een wonderwerk gedaan die de valsheid van hun stellingen bevestigd heeft.

Jezus geloofde duidelijk eerder in daden dan in woorden. Hij heeft zelden valse ideeen ronduit aan de kaak gesteld, zo heeft hij bijvoorbeeld de Wet van Moses niet veroordeeld omdat die geen zaligheid kon aanbieden. Maar hij heeft door zijn daden, bijvoorbeeld door op de Sabbat te genezen, aangetoond wat de Waarheid was. Toen hij de verkeerde beschuldiging kreeg, dat hij een Samaritaan was, heeft Jezus het niet ontkend (Johannes 8:48,49 - vgl.4:7-9) al was zijn Joods zijn, als de nazaat van Abraham, noodzakelijk voor Gods plan van zaligheid (Johannes 4:22).

Zelfs toen de Joden de verkeerde gevolgtrekking (expres!) gemaakt hebben, dat Jezus "Zich met God gelijkstelde" (Johannes 5:18), heeft hij het niet uitdrukkelijk ontkend; hij heeft eerder krachtig geredeneerd dat zijn wonderen aangewezen hebben, dat hij een man was die namens God gehandeld heeft, en dus was hij NIET aan God gelijk. Op dezelfde wijze hebben de wonderen van Jezus aangetoond, dat om in demonen te geloven, verkeerd was. Toen Christus de verlamde bij het bad Betesda genezen heeft, heeft Hij de dwaasheid laten zien van de Joodse mythe, dat een engel op bepaalde tijd het water van het bad bewogen heeft en zodoende genezende eigenschappen eraan gegeven heeft. Deze mythe wordt vermeld zonder dat de waarheid ervan direkt ontkend wordt; het wonder zelf brengt de valsheid ervan aan het licht (Johannes 5:4).

2 Petrus 2:4 spreekt van zondige mensen die naar Tartarus (dit wordt in vele weergaven als 'hel' vertaald) gaan. Tartarus was een denkbeeldige plek in de onderwereld; toch zet Petrus deze mening niet recht, maar gebruikt het eerder als een symbool van algehele vernietiging en straf voor de zonde. Christus heeft het woord Gehenna op gelijke wijze gebruikt (zie Studie 4:9).

Veroorzaken Demonen werkelijk Ziekten ?

Iedereen die gelooft dat demonen bestaan moet aan zichzelf de vraag stellen : "Wanneer ik ziek ben, wordt dit door demonen veroorzaakt?" Als u denkt dat de verwijzingen naar demonen in het Nieuwe Testament over geesten spreken, die rond gaan om kwaad te doen, dan moet u "ja" zeggen. In dat geval, hoe kunt u het feit verklaren, dat vele ziekten die het gevolg van demonen zouden zijn, nu door medische drugs genezen of beheerst kunnen worden? Malaria is het klassieke voorbeeld. De meeste mensen in Afrika hebben tot voor kort geloofd dat malaria door demonen veroorzaakt werd, maar wij weten dat malaria genezen kan worden door kinine en ander medicijnen. Zegt u dan, dat als de demonen de kleine gele tabletjes bij uw keel zien afgaan, zij bang worden en wegvliegen? Sommige ziektes die Jezus genezen heeft, die beschreven worden als het gevolg van bezetenheid door boze geesten, zijn geidentificeerd als vallende ziekte of klem – en allebei kunnen zij nu door medicijnen genezen worden. Jezus heeft niet in demonen geloofd, maar hij heeft 2000 jaar geleden de taal van de dag gebruikt om zijn boodschap over te dragen.
Een van mijne vrienden komt uit een dorp even buiten Kampala in Oeganda. Hij vertelde hoe mensen vroeger geloofden dat malaria door demonen veroorzaakt werd, maar dat wanneer zij zagen hoe makkelijk het door medische drugs beheerst werd, hielden zij op de schuld aan demonen te geven. Maar toen iemand spastische verlamming kreeg (met ernstige zenuwziekte als gevolg) gaven zij weer de schuld aan demonen. Een arts van de nabije stad is gekomen en heeft hen sterke anti-malaria drugs als remedie aangeboden, maar zij weigerden die te accepteren, want zij zeiden dat zij een middel tegen demonen en niet tegen malaria nodig hadden. Later kwam die arts terug en zeide,” Ik heb een medicijn die de demonen weg zal jagen”; de zieke heeft het middel enthousiast genomen en is beter geworden. De tweede tabletten waren precies dezelfde als de eerste. De arts geloofde niet in demonen maar gebruikte de taal van de dag om tot die mens door te dringen – net zoals de “Grote Geneesheer”, de Here Jezus, 2,000 jaar geleden.

Opmerking vertaler: het volgende stuk over toverij heb ik niet in het Nederlands overgezet, omdat dit vooral een kwestie is voor mensen in Afrika.


  Back
Home
Next